Koerdistan, Irak

Thuis hadden we een kamer, een grote kamer onder de keuken. Het was de voorraad plaats van ons voedsel. Mijn vader kocht geen kilo suiker of een kilo rijst maar 50 kilo suiker en 50 kilo rijst en ook tomatenpuree, thee, zeep en andere spullen in enorme hoeveelheden, verpakt in grote dozen. Volgens West-Europese begrippen is dat een voorraad voor een winkel, maar door oosterse ogen gezien is het doodnormaal. Toen ik kind was, ging ik met mijn moeder vaak naar de kelder. Het rook er naar een andere wereld, naar oudheid. De muren waren er vochtig en de plafondbogen laag. We haalden er de benodigde spullen voor de keuken. Het was altijd spannend om naar beneden te gaan. Oudere jongens uit de wijk hadden verteld over geesten die in de kelders zouden leven. Mijn moeder stelde me gerust: ‘Onze kelder is schoon, er kunnen zich hier geen kwade geesten bevinden.’

Toen ik zes jaar was, kreeg onze kelder een andere belangrijke rol. Begin jaren tachtig begon de oorlog tussen Irak en Iran. Elke dag hoorde je de luchtgevechten, sirenes en de raketten die genadeloos hier en daar insloegen. De kelder werd in die tijd onze woonkamer, we verhuisden als het ware van boven naar beneden. We aten en sliepen daar. Vol angst renden we naar de wc, die zich buiten de kelder bevond. Ik herinner me dat mijn zus aan mijn vader vroeg; ‘Papa, als er een raket op ons huis valt, blijft hij dan boven liggen, komt hij niet in de kelder?’ ‘Nee’, antwoordde mijn vader zachtjes, ‘wij zijn beschermd tegen raketten. De kelder zal daarvoor zorgen!’

Jaren later kreeg de kelder een culturele functie. Een paar vrienden van mijn broer studeerden aan de theateracademie. Ze bezochten ons huis geregeld om in onze kelder te repeteren. Ze kwamen tijdens de middaguren. Zodra mijn moeder de deur opendeed, stormden ze naar beneden. Mijn broer en ik volgden hun snelle voetstappen. ‘Vandaag gaan wij Hamlet repeteren’, zei de oudste vriend van mijn broer. ‘Het is een serieus werk, van Shakespeare, een belangrijke tragedie die de gedachten van de mensen op zijn kop heeft gezet, “To be or not to be, that is the question”.’ Ik vroeg hem wat dat in het Koerdisch, mijn moeder taal, betekende. Hij keek mij aan:`Heel goed dat je al vragen stelt, het is moeilijk voor jou om de filosofische betekenis van die uitspraak te begrijpen. Maar simpel gezegd betekend het dat je moet doen wat je wilt, of dat uiteindelijk lukt of niet.’ Sinds dien doe ik wat ik wil doen. Deze sleutel heb ik in  de kelder gevonden.

Eigenlijk beschouw ik deze kelder als de school van mijn ouderlijk huis. Hij heeft me een veilig gevoel gegeven tijdens de grimmige dagen van de oorlog. Hij leerde mij de waarde van voedsel, en heeft me mijn ogen geopend door de toneelrepetities. De kelder in mijn vaderland.

 

Vlaanderen

In februari, tijdens mijn verblijf in de schrijversflat van PEN-Vlaanderen, heb ik voor het eerst een Vlaamse kelder gezien. Het was de kelder van het letterenhuis in Antwerpen.

In de hal van het letterenhuis hangen aan het plafond lampen met een boek als lampenkap. Het geeft het idee weer dat de boeken en de lampen alle twee verlichten, de ene krijgt energie via de elektrische kabel, de ander via de woorden. Een huis voor de letteren, daar had ik nog nooit eerder van gehoord. Als ik dit in mijn land vertel, zullen ze mij niet geloven. Ik werd begeleid door het huis. In één dag heb ik de erfenis van de Vlaamse literatuur gezien. Natuurlijk niet alles, maar een deel van dat werk ligt hier wel. Ik kreeg een globaal beeld van de schrijvers en dichters van Vlaanderen.

Na een kort bezoek aan de eerste verdieping namen we een pauze. De koffie stond al op tafel te wachten. Telkens hoorde ik de directeur van het Letterenhuis over de kelder praten. `Je zult het zo dadelijk zien, het archief in de kelder.’ Kelder, toen ik dat woord hoorde schoot meteen het beeld van onze kelder in Irak door mijn hoofd. Ik vloog met mijn gedachten naar vroegere dagen en begon de natte donkere muren van onze kelder te ruiken. De angst voor de raketten gaf me een onrustig gevoel. Maar de Vlaamse taal gaf me de zekerheid dat ik niet in Irak was. `Wij verzamelen de letteren van Vlaanderen, sinds de onafhankelijkheid van België in 1830 tot nu toe.’ Ik vond het idee prachtig. Ik had nog nooit zo’n plek gezien en dat maakte mij nog extra nieuwsgierig naar de kelder. De koffie was lekker en er was genoeg suiker, maar mijn gedachten waren al in de kelder.

Ik kende de naam van Paul van Ostaijen, ik las ooit gedichten uit zijn Feesten van angst en pijn, dat hij in Berlijn geschreven heeft. Maar het echte originele boek had ik nog nooit gezien. Een medewerker schoof een lade open en haalde er behoedzaam een boek uit. Hij deed dat zo voorzichtig, alsof het een baby was die net op de wereld is gekomen. Hij legde het boek op een tafel. Ik keek aandachtig naar de handgeschreven teksten, de fraaie zinnen die ooit door Paul van Ostaijen zelf op het papier waren gezet. Nu ligt dit boek als een dierbaar kind in het archief bewaard. Ik las vluchtig zijn originele werk. Later heb ik zijn biografie gelezen. Hij was 32 jaar toen hij overleed, maar wat voor 32 jaar: hij heeft 32 jaar intensief geleefd. Ik zag verbanden tussen zijn en mijn leven. Hij was 22 jaar toen hij uit België naar Duitland vluchtte, ik vluchtte bijna op diezelfde leeftijd. Hij was tegen de kardinaal en moest de gevangenis in. Ik was tegen het regime van Irak en wilde geen vuile inkt in mijn poëzie, en vluchtte naar Europa. In zijn bundel staan de pijn en angst centraal. De laatste regels luiden: `Angst voor de vlam/ EENHEID/ VLAM’. Van Ostaijen heeft de angst, de ware angst gezien doordat hij ooit moest vluchten. De ervaring van angst en pijn schept voor een dichter diepte in zijn werk.

Ik heb ook van dichter Gust Gils zijn originele handschrift gezien. De medewerker van het museum vertelde me dat Gils ooit een museum voor zichzelf wilde maken, het `muzeum van kleine kurioziteiten’. Maar zijn werk ligt nu in een groot archief tussen dat van vele andere dichters en schrijvers, van wie ieder van hen ooit honderden dromen had. Hoeveel dromen zijn daarvan uitgekomen, en liggen hier nu voor eeuwig bewaard? Hoeveel discipline heeft dit alles gekost, om al dit werk in het licht te brengen? Er stonden in de kelder heel veel kasten naast elkaar, in elke kast stapelde zich, in goed conserverende doosjes, het werk van de andere schrijvers en dichters op. Maar ik kon niet in één dag alles zien. Het gevoel dat ik tussen al die geesten stond gaf me ongekende kracht en vertrouwen in de woorden.

Ik werd begeleid naar een volgende kelder, de laagste verdieping van het letteren huis. Duizenden posters van vroeger en nu, mooi opgehangen aan een metalen balk. Reclame voor culturele evenementen, theaters, films, optredens enzovoort. De tijd was even buiten de tijd, en de geschiedenis die niet mijn geschiedenis was, werd mijn verleden. Daarachter lag nog een ruimte, vol met verscholen gezichten en handen van schrijvers, in kalk en klei afgedrukt. Ze lagen naast en boven elkaar op planken. Ik was verbaasd hoe goed de Vlamingen hun schrijvers en dichters willen bewaren. Hun Originele handschriften in een kelder en de afdruk van het gezicht of zelfs een hand die ooit de pen heeft vast gepakt in een andere kelder.

In mijn binnenste hoop ik dat wij ooit ook een museum kunnen hebben voor de letteren. In een van de vele kelders in mijn land, die de naam en het werk van onze dichters en schrijvers eert. Hun werk is er zeker wel, maar de tijd is nu nog niet rijp, misschien zal mijn droom in de toekomst worden gerealiseerd. Maar de pen zal hier en in mijn vaderland blijven schrijven. Ik bouw een kelder in mijn hoofd en hier bewaar ik mijn werk en alle andere mooie boeken die ik gelezen heb. En die ik nog zal gaan lezen.

 

Gepubliceerd in Zuurvrij nr.20, Juni 2011 ( Het Letterenhuis, Antwerpen)